Naastenliefde en eigenbelang

Middelharnis – Op 8 november 2019 werd in het kerkgebouw van de Hersteld Hervormde gemeente de eerste avond van het nieuwe seizoen van de SGPJ Flakkee gehouden: dr. Joost Hengstmengel hield een lezing over bovengenoemde deugd en ondeugd, en met name over de onderlinge verhouding in de geschiedenis van de economie. 

Op de website van de vereniging werd de lezing aangekondigd onder de titel ‘De zondeval van de economie’, maar de lector meende dat die titel wel eens voor verwarring zou kunnen zorgen, of een onjuist verstaan van wat het onderwerp van de lezing zou zijn. Dé zondeval van de economie is vooral een ontwikkeling binnen de economische wetenschap, en niet zozeer binnen de economie zoals zij vorm krijgt binnen de samenleving – ze verwijst naar het ontstaan van de zogenaamde homo economicus, de mens die op eigenbelang gericht is en daar ook naar handelt. Dat is ook het onderwerp van het onderzoek waar dr. Hengstmengel momenteel aan werkt. 

Echter, het was niet het onderwerp van zijn lezing. ‘De zondeval van de economie’ wordt meestal op een onjuiste manier verstaan, namelijk dat het een tamelijk zwart-witte verschuiving binnen de maatschappij zou zijn, die scheiding maakt tussen een tijdperk waarin men voortdurend uit naastenliefde handelde, en de moderne tijd waarin ieder mens zijn eigenbelang najaagt. Die scheidslijn is echter niet zo scherp te trekken. Wat werkelijk dé zondeval was, vindt plaats in Genesis 3. Sinds de tijd dat de mens uit het paradijs verdreven werd, handelt hij al vanuit eigenbelang – het Oude Testament kent niet voor niets genoeg wetten die waarschuwen tegen het sjoemelen met maten en gewichten, of andere vormen van bedrog. In het Nieuwe Testament zien we wel dat naastenliefde duidelijk vorm krijgt in de eerste gemeenten, maar ook daar (bij Ananias en Saffira, Handelingen 4) is de zonde van de eigengerichtheid continu aanwezig. Dat latere kerkvaders als Johannes Chrysostomus er nog steeds tegen waarschuwen, zegt genoeg. In de monastieke traditie neemt het uiteindelijk zelfs de plaats in van de eerste, de ergste hoofdzonde, naar aanleiding van 1 Timotheüs 6: “Hebzucht is de wortel van al het kwaad.” In de Middeleeuwse economie zien we niet minder hoe belangrijk deze waarschuwing is: wat betreft het eigenbelang zouden toenmalige koopmannen kunnen concurreren met de huidige CEO’s van topbedrijven. 

Toch was de deugd van naastenliefde in die tijd altijd een ideaal. Men meende dat een goede economie niet kon bestaan zonder dat men het goede met de ander voorhad. Dat veranderde in de tijd die als ‘de Verlichting’ geduid wordt. Immanuel Kant schreef dat de inhoud van die Verlichting het sapere audewas: ‘durf te denken!’, wat wij gerust individualistisch in mogen vullen. Zijn confrater in de economie was Adam Smith. Deze Schotse Verlichtingseconoom was de eerste die durfde te uiten dat de economie misschien wel heel wat minder om naastenliefde draaide dan men altijd had gedacht. Hij schreef dat men elkaar voornamelijk moet dienen “in a sense of utility”. Zolang er rechtvaardigheid – “justice” – heerst, is liefde – “beneficence” – niet langer een voorwaarde voor een goed draaiende economie. Het was bovendien Smith die benadrukte dat Holland toentertijd al goed op weg was naar een dergelijke situatie; het is daar immers “unfashionable not to be a man of business”. 

Om de vraag “Kan een economie zonder (naasten)liefde bestaan?” te beantwoorden, is een definitie van die liefde vereist. Misschien bekend: in het Grieks, een grondtaal van onze Europese samenleving, kennen we er vier (voor de liefhebbers: uitgebreid worden deze behandeld in het boek “The Four Loves” van C.S. Lewis). De meest basale liefde is de στοργη(storgè), de genegenheid naar anderen die zelfs onder dieren gevonden wordt. De φιλια(philia) is de liefde tussen vrienden, in het Latijn amicitia. Verder kende het Grieks ook al de geslachtelijke, seksuele liefde, de ερως(eros). De laatste liefde is de αγαπη(agapè), in het Latijn caritas, die ook als ‘gevende liefde’ geduid wordt. Dit is de liefde die in de vraagstelling centraal staat: is zij dus noodzakelijk voor een juiste en goed functionerende economie? (Hierbij nog een enkele aantekening: deze αγαπηis niet per se en christelijke uitvinding. Het is een term die in het klassieke Grieks al gangbaar was, maar niet frequent gebruikt werd en bovendien een behoorlijke vage betekenis had. Bij het ontstaan van de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament in de eerste eeuw voor Christus, werd αγαπηgebruikt als vertaling van de Hebreeuwse wortel ‘åhåb– de liefde van God voor Zijn volk. Zodoende kreeg de αγαπηin het Nieuwe Testament haar ‘diepere’ betekenis.) 

Echter, van heel deze vorm van liefde is in de huidige economie geen sprake meer. Het draait nu allemaal om do ut des(ik geef, opdat jij geeft), in plaats van de αγαπη, de gevende liefde, waar het gaat om do quia mihi datum est(ik geef omdat mij (eerst) gegeven is). Hoe de uitwerking van deze gevende liefde is, zien we duidelijk in de Bijbel. Het Oude Testament wordt ook wel eens een ‘agapeïsch drama’ genoemd: God komt met Zijn gevende liefde tot Zijn volk, maar dat wijst Hem voortdurend af. Deze liefde komt tot een apotheose in het Nieuwe Testament, specifiek Johannes 3: God had Zijn volk zó lief, dat Hij Zijn Zoon zond. Later identificeert deze Johannes God zelfs met Liefde. Het is niet verwonderlijk dat dit liefdeswonder van God zijn uitwerking had in de vroege kerk, en naastenliefde hoog in het vaandel gehouden werd. Het was keizer Julianus die de christenen prees om hun filantropeia, hun naastenliefde, en dat als oorzaak voor hun enorme groei noemde. Later werd de αγαπηonderdeel van de zogenaamde theologische deugden, en het was Augustinus die het als kenmerk van de civitas Deinoemde, in zijn gelijknamige werk. 

Een vraag is nog niet beantwoord: ‘Hoe is dit nu in de economie?’ Tot aan de Verlichting was naastenliefde de norm; handelen uit eigenbelang werd als schadelijk gezien. Gemeenschappelijk belang prevaleerde, en bleef normatief tot in de achttiende eeuw. Hoe de overgang naar de moderne economie plaatsvond, werd zeer opmerkelijk beschreven door de zeventiende-eeuwse Franse theoloog Pierre Nicole, evenals Blaise Pascal lid van het jansenisme. De kern van Nicole’s betoog was ongeveer als volgt: “Hoe is het nu mogelijk dat de samenleving blijft bestaan, terwijl we stuk voor stuk zondige en ontaarde mensen zijn? De gevallen mens is alleen maar gericht op zichzelf. Desondanks, en dat is uiterst opmerkelijk, zijn de gevolgen van eigenbelang en naastenliefde helemaal niet zo gemakkelijk uit elkaar te houden. Ook al leven we in een gevallen wereld, in een maatschappij vol zondaars: we zijn nog steeds dienstbaar aan elkaar. Dat zijn we weliswaar niet vanuit de gevende liefde, maar vanuit ons eigenbelang, het do ut des. Na het paradijs is dus de naastenliefde overheerst door de hebzucht, maar die hebzucht bereikt nog steeds ongelooflijk veel – bijna meer dan de naastenliefde. De hebzucht doet dat vrijmoedig en zonder te klagen.” Nicole bewondert de hebzucht dus, ook al keurt hij haar an sich niet goed. Ze kan dus ook de basis vormen voor een in principe goede en goed werkende economie, met wel als absolute noodzakelijkheid een overheid die wetten en regels stelt. 

Nicole had geen geringe invloed op achttiende-eeuwse denkers, waaronder de Nederlandse filosoof Bernard Mandeville. Hij concludeerde met Nicole dat een economie tóch goed kan functioneren als de αγαπηontbreekt – een idee die eigenlijk al voorkomt in de augustijnse traditie, vanuit de gedachte dat God in Zijn voorzienigheid de samenleving toch wel onderhoudt en leidt naar haar doel. 

De laatste en beslissende vraag die nog gesteld moet worden om het betoog te besluiten: ‘Is zo’n economie dan ook de béste economie?’ Wat wil het dan zeggen, dat er op het oog geen verschil is tussen de consequenties van een door naastenliefde of juist door eigenliefde gedreven maatschappij? We kijken terug naar de gedachten van eerdergenoemde Adam Smith. Hoewel hij meende dat een αγαπη-loze economie draaiend kan blijven, is pas een samenleving waarin αγαπηfloreert ook daadwerkelijk gelukkig. Dat is dus het verschil. Naastenliefde maakt ons leven waardevol, en ons eigenbelang mag nooit ten koste van onze intermenselijke relatie gaan. Gevende liefde is een geheim om te koesteren. 

Tekst: Auke Kieviet