Luthers thesen over de mens

Luthers thesen over de mens – verslag lezing dr. Klink

DIRKSLAND Luther had met de 95 stellingen die hij aanbracht op de slotkapel van Wittenberg niet alleen iets te zeggen voor zijn tijdgenoten. Ook wij kunnen uit zijn stellingen lessen trekken. Luthers visie op de mens komt in zijn stellingen duidelijk naar voren. Over dit onderwerp, Luthers visie op de mens, sprak dr. H. Klink vrijdagavond 17 november op de SGP-jongerenavond in Dirksland.

De spreker begint met te benadrukken dat Luther geen revolutionair was. Hij reageerde met zijn 95 stellingen vooral op de komst van de aflatenprediker Tetzel. Mensen dachten dat de vergeving van zonden door betaling aan de kerk te verkrijgen was. Luther streed tegen deze gedachte omdat hij de genade had ontdekt. Hiermee keerde hij zich in eerste instantie niet tegen de kerk of paus, maar tegen het idee dat een mens door iemand anders dan Gods Zoon gerechtvaardigd kon worden. Luther benadrukte juist dat de taak van de kerk was om zondaren te brengen tot Christus. Hij wilde de kerk weer bij de Bijbel brengen.

Nasleep
Luthers actie had onvoorzien grote gevolgen, mede dankzij de boekdrukkunst en de felle reactie uit Rome. Door al het protest vanuit Rome merkte Luther dat er veel mis was. Kerk en staat waren niet gescheiden; de paus had veel politieke invloed. Luther gebruikte de Bijbel om een staatsrechtelijk onderscheid te maken tussen kerk en staat. Hij stelde dat de taken van het geestelijke en het wereldlijke ‘regiment’ van elkaar gescheiden moeten blijven. De kerk moet zich volgens hem allereerst richten op de verspreiding van het ware christendom. De kerk matigde zich aan dat ze de uiteindelijke gezagsinstantie van het heil was. Luther richtte zich tegen de gedachte van de kerk van Rome dat de mens wordt vernieuwd door een wilsdaad van de kerk.

Italian (Florentine) School; Petrarch (1304-1374) (Francesco Petrarca)Omslag
Halverwege de veertiende eeuw vond er een omslag in het denken plaats, de renaissance. Deze begon in Italië en is nauw verbonden met de naam van de humanistische schrijver Petrarca (1304-1374). Hij was een van de wegbereiders van de renaissance. Petrarca bewonderde de Latijnse klassieke schrijvers en gebruikte hen als voorbeeld: de mens moest proberen zo te worden als deze grootheden. Hierbij schoof hij de moraal van de vorige eeuwen aan de kant; door het te willen zouden we goed kunnen leven. De retorica vervulde hierin een grote rol. De mens wordt volgens Petrarca vernieuwd – voor zover dat mogelijk is – omdat hij dat zelf wil.

Aan het einde van zijn leven neemt Petrarca in het boek ‘Mijn geheim’ zijn leven nog eens onder de loep. Hij moet concluderen dat hij niet in staat is geweest om het kwaad in zijn leven te ‘beteugelen’, dat hij het goede niet genoeg gewild heeft. Zijn geschrift lijkt in veel opzichten op Augustinus’ bekende boek ‘Belijdenissen’. Augustinus schrijft echter niet dat hij het goede kon doen door dit te willen, integendeel: hij erkent en belijdt juist dat de mens geen vrije wil heeft en dat hij uit zichzelf kiest voor het verkeerde. De humanistische mensvisie van Petrarca verschilt dus fundamenteel van Augustinus’ en Luthers mensvisie. Daarom bestreed Luther niet alleen de mensvisie die in de kerk van Rome heerste, maar ook de humanistische mensvisie van Petrarca en Erasmus.

C5Z7897UYAA27_Z.jpg-largeDante
Een tijdgenoot van Petrarca, de Italiaanse schrijver Dante (1265-1321), beschrijft in zijn bekende boek ‘La divina commedia’ een meer Bijbelse mensvisie dan die van Petrarca. Dante zag in dat God de mens roept om zuiver te zijn. In zijn boek maakt Dante een reis door het hiernamaals. Hier wordt hij ter verantwoording geroepen voor zijn verkeerde daden. Dante beschrijft dan in het boek zijn angst, schaamte en berouw. Vervolgens hoort hij psalm 31, een psalm van verlossing en genade en bereikt de hemel na ondergedompeld te zijn in de rivier die hem van de hemel scheidde. Zo beschrijft Dante zijn bekering: als berouw krijgen, onmacht erkennen en dan uit genade vergeving ontvangen en gedoopt (ondergedompeld) worden. De vernieuwing van de mens is bij hem geen wilsdaad van de mens zelf, maar een wilsdaad van God.

Vrije wil tegenover geknechte wil
De kerk in Luthers tijd was diepgaand beïnvloed door de renaissance. De kerk van Rome was verwereldlijkt en had de moraal verloren onder invloed van denkers als Petrarca. Maarten Luther keerde zich hiertegen. Zijn boodschap kwam overeen met Dantes boodschap: een mens wordt niet vernieuwd door eigen willen of kunnen, maar alleen door Gods wil. Het is daarom nodig dat wij berouw krijgen over onze zonden en onze onmacht erkennen.

De humanist Erasmus (1466-1536) richtte zich met zijn bekende werk ‘De vrije wil’ tegen Luther. In dit boek verdedigt hij de vrije wil; de mens is volgens hem uit zichzelf in staat om het goede te doen en het kwade te laten. Hiermee keerde hij zich tegen Luther, die stelde dat de mens uit zichzelf niet voor het goede kan kiezen en dat genade de enige manier is om een goed mens voor God te worden. Luther schreef een boek als tegenantwoord: ‘De geknechte wil’. Hierin beargumenteert hij dat de mens niet uit zichzelf voor het goede kan kiezen en dat wij óf door de satan óf door God worden bestuurd.

Verantwoording afleggen
Luther leverde dus met zijn thesen kritiek op het feit dat in de prediking van Rome de mens niet ter verantwoording wordt geroepen, dat hij niet voor Gods aangezicht (coram Deo) werd geplaats. Dat was dan ook zijn bezwaar tegen de verkoop van aflaten: deze zorgden ervoor dat de mensen zich niet meer tegenover God hoefden te verantwoorden voor hun gedrag, omdat ze hun schuld konden ‘afkopen’. Tegelijkertijd keerde hij zich tegen de mensvisie van humanisten als Petrarca en Erasmus. Zo stond bij Luther centraal dat vernieuwing van de mens alleen gegeven kan worden door God.